Hoe selectieve ontgroei en geldloze commons de wereld verrijken

(tevens gepubliceerd op ontgroei.nl)

 

Grenzen zijn nodig voor het ordenen van de wereld met behulp van bepaalde ‘bouwstenen’. Jeroen Hopster (Filosofie Magazine, 19-03-25) stelt de vraag of we nog moeten vasthouden aan landsgrenzen, ofwel de natiestaat als bouwsteen. Tegenstanders vinden dat een statenstelsel leidt tot verzwakking van internationale samenwerking en pleiten daarom voor een wereldregering. Voorstanders van landsgrenzen menen dat een land nu eenmaal een geografisch territorium vereist vanwege zijn recht op zelfbeschikking.

            Voor beide standpunten valt iets te zeggen. Echter, in de praktijk biedt noch het een noch het ander veel vertrouwen. De VN probeert een soort supranationale regering te zijn maar is daartoe volgens rechtswetenschapper Antara Haldar (De Groene, 24-03-25) ‘structureel niet in staat’. Evenmin blijken individuele naties bij machte, of zelfs maar geïnteresseerd, om hun zelfbeschikkingsrecht te beschermen tegen multinationals en andere grensoverschrijdende (ecologische of economische) bedreigingen. Inmiddels is dit recht ontaard in een privilege dat binnen en tussen landen zeer ongelijk is verdeeld. Evenals het recht op welvaart en welzijn.

            Dikwijls wijt men deze scheefgroei aan het kapitalisme. Volgens de Duitse filosoof Eva von Redecker zijn eigendom en winstbejag de grootste vijanden van alles wat leeft (‘Revolutie voor het leven’, 2025). En historicus Bas van Bavel beschrijft de huidige crises als behorend tot een betreurenswaardige fase in de golfbewegingen die het kapitalisme door de eeuwen heen kenmerken (‘De onzichtbare hand’, 2018). Toch lijken kapitalistische eigendomsverhoudingen en golfbewegingen allerminst op eeuwig vastliggende wetmatigheden. Daarom blijft het de vraag uit welke bouwstenen de toekomstige wereldorde bij voorkeur bestaat.

            De recente door Trump en consorten veroorzaakte geopolitieke gebeurtenissen rondom veiligheid en handel, versterken de vorming van continentale machtsblokken als zulke bouwstenen. Maar erg nieuw zijn ze niet: evengoed zijn het resultaten van een kapitalistische concurrentiestrijd. En evengoed bijdragend aan een verdere machtsconcentratie in plaats van machtsspreiding.

            Zowel von Redecker als van Bavel ziet meer heil in een ander type bouwsteen: kleinschalige samenwerkingsverbanden. Het is verheugend dat deze tegenwoordig sterk in opmars zijn, met name in de vorm van ‘commons’, woon- en/of werkgemeenschappen van mensen die streven naar gezamenlijke besluitvorming, gedeeld eigendom, zelfvoorziening en duurzaamheid. Ook is het verheugend dat steeds meer verzet komt tegen de onlosmakelijk met kapitalisme verweven economische groeidwang. Inmiddels is er zelfs een beweging die zich inzet voor algehele ontgroei.

            Toch is het realistischer om aan te sturen op wat men ‘selectieve ontgroei’ zou kunnen noemen, wat onder anderen Jason Hickel (NRC, 03-10-24) bepleit. Voor (haast) alles wat men binnen de huidige economie wil opbouwen of afbouwen, is geld een vereiste. Daarom kan het nuttig zijn om door middel van geld bijvoorbeeld de groei van regeneratieve voedselproductie te bevorderen en de groei van exploitatieve voedselproductie te remmen. Geld krijgt zo een andere en mogelijk betere besteding. Maar de afhankelijkheid van geld is er niet per se minder door. Dat is onder andere te zien aan de huidige Nederlandse commons: de meeste, zo niet alle, kunnen niet (voort)bestaan zonder dat er geld in wordt geïnvesteerd dat ook weer (met rente) wordt terugbetaald. Commons en common-leden zijn nu eenmaal net als iedereen gebonden aan het harde feit dat bestaanszekerheid afhankelijk is gemaakt van geld.

            Bovendien is al het aanwezige geld, direct of indirect, particulier toegekend en ‘verdiend’ zodat het volkomen legitiem lijkt als het uitsluitend ten goede komt aan een particulier belang, namelijk de bestaanszekerheid van een enkele persoon, groep, onderneming, natie et cetera. Dit maakt die actoren tot concurrenten van elkaar. Hun onderlinge strijd om (hoofdzakelijk financiële) macht wordt uitgevochten op een of andere goederen-, diensten- arbeids- of geldmarkt waardoor zij gedwongen zijn iets te produceren dat in ieder geval ruilbaar is. Logisch dus dat productie vooral wordt afgestemd op de ruilwaarde van een product in plaats van zijn gebruikswaarde en andere kenmerken van een product of productieproces. En logisch dat actoren elkaar opdrijven tot óverproductie en óverconsumptie aangezien dit, althans op korte termijn, ieders particuliere belang beter lijkt te dienen dan een economie van genoeg. De noodzaak tot ruilgedrag (een ander woord voor ‘handel’) maakt het onmogelijk om productie te beperken tot hetgeen voor eigen gebruik voldoende is. Intussen zou 30% van de huidige wereldproductie al volstaan om de hele wereldbevolking een goed leven te bieden, zo meldt Matthias Olthaar (‘Alles van waarde’, 2025). Dit terwijl de microsociale, macrosociale en ecologische vraagstukken zich opstapelen. En wie of wat geen of een slecht ruilbaar product voortbrengt, heeft meestal gewoon pech.

            Om uit deze kapitalistische dwangbuis te ontsnappen, is een keuze voor alleen selectieve ontgroei of alleen commons niet toereikend. Beide zijn onontbeerlijk. Wel is cruciaal dat beide niet slechts gericht zijn op het rondpompen van geld maar op het wegpompen of overbodig maken ervan. Alleen dit kan de afhankelijkheid van geld doorbreken.

            Een mooi voorbeeld van hoe selectieve ontgroei de geldafhankelijkheid van actoren alvast deels kan verminderen, is een initiatief als Stichting BD Grondbeheer. Ten behoeve van natuurvriendelijke landbouw koopt zij percelen landbouwgrond en onttrekt deze juridisch aan de mogelijkheid van doorverkoop. Wat deze percelen betreft heeft geld geen functie meer en is dus nutteloos geworden. De grond is haar ruilwaarde kwijt maar heeft voor de gebruikers wel nog gebruikswaarde. Evenals voor elke voorstander van duurzame landbouw waar vanwege hoge grondprijzen maar geen schot in komt, zo stelt Jelle Brandsma (Trouw, 10-07-25).

            Dergelijke grondpercelen kunnen, doordat er geen hypotheekschuld op rust, tegelijk een aanzet geven tot de ontwikkeling van commons waarin afhankelijkheid van geld totaal is uitgesloten. In ‘Een wereld zonder geld en bezit’ (2024) beschrijven wij een toekomstige wereld waarvan zulke commons de bouwstenen zijn. Deze kennen, vanwege het ontbreken van geld en bezit, geheel geen ruilactiviteiten maar niettemin genoeg andere interacties. Idealiter en in grote lijnen functioneren ze als volgt. De common-leden zijn, evenals de grond waarop zij wonen en werken, uiteraard helemaal vrij van financiële verplichtingen. Belangrijke beslissingen nemen zij democratisch. Met name die over productie en consumptie. Kernpunten daarbij zijn coöperatie, duurzaamheid en bestaanszekerheid voor alle leden, naast zelfvoorziening door de common. Indien zelfvoorziening tekortschiet, wordt samengewerkt met andere commons. Elke interne en externe samenwerking gebeurt op basis van onbaatzuchtigheid, dus zonder benodigde tegenprestatie en altijd (mede) dienstig aan een algemeen belang. Bij alle hulp van de ene aan de andere common streven beide ernaar dat de ontvangende common voortaan beter in staat is zelf in het betreffende goed of de betreffende dienst te voorzien. Het is een samenwerking die gericht blijft op zoveel mogelijk zelfvoorziening, dus onafhankelijkheid, door elke common.

            Volledige en permanente zelfvoorziening door een common is waarschijnlijk onhaalbaar maar mogelijk ook niet gewenst en zeker niet noodzakelijk of een doel. Hoe dan ook zal een beginnende common vaak nog heel wat externe hulp nodig hebben en daartoe niet eens kunnen rekenen op een andere common. Daarom vraagt de ontwikkeling van commons aanvankelijk nog veel onbaatzuchtige hulp door welwillende buitenstaanders. Selectieve ontgroei kan hierin van grote betekenis zijn, ofschoon ook dan die ontwikkeling nog niet meteen moeiteloos zal verlopen. Maar elke volgende geld- en bezitloze common is een volgende bouwsteen van een wereld waarin geld en bezit gaandeweg steeds overbodiger worden tot ze uiteindelijk geheel zijn verdrongen. Tegelijk met de vervanging van starre en beklemmende natiestaatgrenzen door veel opener en flexibeler grenzen die veel meer een algemeen belang dienen. Transitiekundigen noemen zo’n proces waarbij het oude langzaam oplost in het nieuwe ook wel ‘dissolutie’.

            Wat (moreel en praktisch gezien) de dissolutie waar het hier over gaat misschien het meest waardevol maakt, is de vergaande spreiding van macht. En daarmee samenhangend de ruime gelegenheid tot zelfbeschikking, als individu én als gemeenschap. Een ander belangrijk pluspunt is dat een geldloze common, door de onmogelijkheid om in geval van schaarste een (schijn)oplossing simpelweg te kopen, een heel nieuwe bron van creativiteit vormt. Juist geldloosheid is een bijzonder sterke prikkel tot gebruik van lokale grondstoffen, velerlei technologische innovaties en inventieve samenwerkingsverbanden. Mede hierdoor zullen meerdere commons, ondanks hun instemming met gedeelde principes als gelijkwaardigheid en duurzaamheid, heel verschillend zijn in de uitingen daarvan. Het geeft de wereld, behalve een ongekende gemeenschappelijkheid, tevens een ongekende pluriformiteit en flexibiliteit. Plus een veel kleurrijkere aanblik.

            Ongetwijfeld vergt deze dissolutie een immense inzet van een brede parlementaire en buitenparlementaire beweging, resulterend in velerlei langdurige processen van selectieve ontgroei. Hopelijk kan ons boek aan deze ontwikkelingen een bijdrage leveren. Graag willen we samen met anderen de erin beschreven gedachten verder uitwerken. Reacties zijn daarom zeer welkom van iedereen die wil meedenken over de meest beloftevolle bouwsteen van de toekomstige wereld: de geldloze common.

 

Wil je reageren? Ga naar: 

Maak jouw eigen website met JouwWeb