Democratie en de (tegen)krachten in een onzekere kudde

(auteur: Johan Huybregts)

Onzekerheid doet wat met een democratie. Filosoof Chris Julien vergelijkt het met een kudde: bij gevaar zoeken de dieren liever het midden dan de flanken (NRC 06-06-25). Zo ook politici. Die keuze heeft echter een serieus nadeel: middenpolitiek blijkt helaas ‘geen recept voor doorpakken maar voor dralen’. Het vertraagt de voortgang van de kudde terwijl haar koers bepaald blijft door de flanken.

            Wie de Nederlandse politiek enigszins volgt, zal hier ongetwijfeld iets van herkennen. Bijvoorbeeld de oproep van VVD-prominent Klaas Dijkhoff c.s. om, mede gezien het extreemrechtse gepolariseer door PVV-leider Wilders, het politieke debat milder te maken door ‘de energie weer richting het midden te sturen’ (VK 18-06-25). Een alleszins nobel streven. Maar zij laten onvermeld dat de VVD moeiteloos meegaat met het populaire framen van de linkerflank als ‘elitair’, afkerig van ‘het volk’ of rampzalig voor ‘de hardwerkende Nederlander’. Ook blijft onvermeld dat de VVD eigenlijk al geruime tijd ‘even extreemrechts is geworden als de PVV’, zo constateert columnist Jamal Ouariachi (VK 16-06-25). Bijgevolg krijgt de rechterflank, weliswaar onder een andere naam en hoogstens wat salonfähiger, evengoed haar zin.

            Juliens schets van een onzekere democratie bevat diverse elementen van wat Hans Boutellier, bijzonder hoogleraar Polarisatie & Veerkracht, ‘tribaal sentiment’ noemt (De Groene 17-09-25). Toch is die schets onvolledig. Naast politici zijn het hun (potentiele) aanhangers die de kudde proberen te sturen. Beiden drijven elkáár naar het midden of de flanken, hoewel dit nog niets zegt over hun feitelijke invloed op de kudde. In de praktijk hangt deze niet zozeer af van rationele argumenten en vermijding van geweld (in theorie de meest beloftevolle troeven van de democratie) maar van numerieke kracht. Besluitvorming gebaseerd op een meerderheid van stemmen is niet optimaal maar, wanneer consensus onhaalbaar blijkt, nog het meest rationeel en geweldloos. Althans indien stemmen hetzelfde gewicht, ofwel evenveel macht, zouden hebben. En daar gaat het, zelfs in de meest bejubelde democratieën, fundamenteel fout.

            In een kudde zijn nooit alle dieren even sterk. Dat is doorgaans niet erg maar wel als het democratieën betreft. Onder numerieke krachtsverschillen gaan heel andere en veel bepalender verschillen schuil, namelijk die in financiële macht. Een arme partij moet het voornamelijk hebben van haar omvang. Een rijke partij steunt daarnaast op goed betalende of goed betaalde volgers. Kenmerkend zijn een vette partijkas, dure toezeggingen, kostbare drukmiddelen, prijzige media-aandacht, dito lobbyisten en niet-goedkope advocaten. Met geldgerinkel zetten rijken, multi-nationals en aandeelhouders voorop, een ‘democratie’ naar hun hand. Zelfs zodanig dat armen veelvuldig worden verleid tot (stem)gedrag waarvan zij een vervulling van hun wensen verwachten maar dat, ongeacht hoe (on)juist die verwachting, hun machtsachterstand op rijken verder vergroot.

            Aldus draait het binnen de huidige democratieën minder om de kracht van (wetenschap-pelijke) argumenten of stemaantallen en meer om nauwelijks betwiste machtsverschillen door geldbezit. Zelfs de excessen oogsten dikwijls eerder bewondering dan kritiek. Deze diepgewortelde acceptatie van machtsverschillen is het resultaat van oeroude verdeel-en-heers-technieken. Tegenwoordig stoelen die vooral op verschillen in arbeidsloon en op een massale indoctrinatie met het meritocratische idee dat iemands succes of falen enkel een gevolg zou zijn van een eigen verdienste c.q. een gebrek daaraan. In ‘De tirannie van verdienste’ (2020) legt politiek filosoof Michael Sandel haarfijn uit hoe irrationeel dat idee is. Desondanks maken onze democratieën hun belofte van rationaliteit zelden waar. Erger nog: zodra machtsconcentratie prevaleert boven machtsspreiding komt, getuige de actuele (geo)politiek, een massaal verlangen naar een sterke kuddeleider gevaarlijk dichtbij.

            Minstens zo verontrustend is dat ook van die andere democratische belofte, de vermijding van geweld, bar weinig terecht komt. Weliswaar heeft onze westerse ‘beschaving’, zoals beschre-ven door de Duitse socioloog Norbert Elias, de omgangsvormen onder individuen en naties aanzienlijk verfijnd (‘Het civilisatieproces’, 1939). Maar geweld en geweldsdreiging blijken aller-minst verdwenen. Vaak zijn ze alleen verdoezeld of juist zonder ook maar enige gêne toegepast op met name de minst weerbare personen, groepen en volken of, nog wat gemakkelijker, op de niet-menselijke natuur. Bovendien hebben de ontwikkeling en vernietigingskracht van wapens, naast die van andere technologieën die het leven op aarde teniet doen, een even ongeëvenaarde als onge-controleerde vlucht genomen.

            Kortom: dralend beleid, gebrek aan rationaliteit, doorwoekerende machtsongelijkheid plus de escalatie van geweld en geweldsdreiging, maken van onze democratie bepaald geen kudde waarin burgers zich veilig voelen. Zelfs een veilig midden is, zoals Julien zegt, ‘een illusie’. Temeer doordat elke burger voornamelijk op zichzelf is aangewezen. Wat mensen nog het meest ‘verbindt’ is dat vooruitgang voor de een samengaat met achteruitgang voor een ander, mogelijk zelfs nog vele generaties later. Tal van dagelijkse ondervindingen naast een stroom aan onheilstijdingen herin-neren mensen daaraan, mochten zij het even ‘vergeten’ zijn. Voor zover iemand iets van vooruitgang ervaart, is dat slechts sporadisch geheel onbekommerd. Hierdoor zijn zorgeloosheid, blijdschap of trots tamelijk schaars en vluchtig en is onzekerheid de overheersende emotie. Deze heeft velerlei gradaties en (materiële of immateriële) verschijningsvormen en treft velerlei actoren, van individuen tot hele continenten en van straatarm tot steenrijk. Tekenend is een fotoserie van graffiti die enkele jaren geleden in en rond Amsterdam verschenen met de tekst ‘iedereen is onzeker’ (VK 14-08-25). Evenzeer tekenend: niemand kent de maker(s).

            Zodoende beweegt de kudde, ernstig verzwakt door een gebrek aan sturing, veiligheid en geluk, zich niettemin gestaag richting afgrond. De vraag rijst of de democratie nog aan een dergelijk lot kan ontkomen. Technocratische of autocratische oplossingen bieden geen uitkomst: die schuiven de democratie botweg opzij. Kapitalisme helpt evenmin: met zijn voortdurend  expansie-drift zaait het al eeuwenlang dood en verderf. Moderne correcties als koopkrachtreparaties, subsidies, een basisinkomen, groene groei of een ander geldsysteem, geven misschien enige verlichting maar laten intact wat van kapitalisme de kern is: welvaart en welzijn dienen te worden gekocht en bevochten ten koste van gemeenschapszin.

            Dus zal de democratie haar ‘upgrade’ helemaal zelf moeten ontwikkelen. Misschien blijven verstokte optimisten en pessimisten nog eindeloos discussiëren over de vraag of genoemde afgrond überhaupt nog vermijdbaar is. Maar het heeft meer zin gebruik te maken van nu al be-schikbare mogelijkheden om de democratie zodanig aan te passen dat de kans op catastrofes in elk geval daalt en die op vreugde- en perspectiefvolle levens stijgt.

            In dat kader is matiging van de politieke debattoon al een goede stap. Evenals matiging in het gebruik van de aanduidingen ‘links’ en ‘rechts’. Deze hadden veel nut toen politiek-maatschap-pelijke tegenstellingen relatief eenduidig waren. Intussen zijn die tegenstellingen een stuk com-plexer geworden. Niet alleen onder politieke partijen, waar bijvoorbeeld journalist Pieter Klok op wijst (VK 05-10-24). Maar ook onder het electoraat. Zo laat onderzoek zien dat bijna de helft van de Nederlandse kiezers zichzelf ergens tússen links en rechts plaatst (Ipsos 19-07-19). Dit maakt beide termen weinig bruikbaar of vooral aanleiding gevend tot stigmatisering en verdeeldheid. En dat is koren op de molen van het kapitalisme. Hetzelfde geldt voor het begrip ‘klasse’. In plaats van (klassen)tegenstellingen te overbruggen, verdiepen we ons meer in het bedenken van alsmaar nieuwe klassen. Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau zitten we momenteel op een aantal van zeven (SCP 07-03-23).

            Wat de democratie eerder helpt, zijn aanpassingen als een ander kiesstelsel of het houden van burgerberaden. Beide kunnen de democratie versterken. Toch wordt hiermee voorbij gegaan aan de meest noodzakelijke aanpassing. Welke dat is, laat zich uit het voorgaande al raden. Als onzekerheid bij alle actoren in de kudde de dominante drijfveer is, dan volgt daaruit onvermijdelijk nog meer onzekerheid, chaos en destructie. Dus vormt het bieden van zekerheid de sleutel tot verandering.

            Er bestaan ruwweg drie scenario’s die zekerheid opleveren: een individu zorgt volledig zelfstandig voor eigen zekerheid; een individu leidt anderen naar zekerheid; een collectief bereikt ieders zekerheid middels samenwerking. Het eerste is solistisch en steeds minder reëel aangezien de onderlinge afhankelijkheid van mensen alleen maar toeneemt. Het tweede is autocratisch en wint tegenwoordig sterk aan populariteit. Het derde scenario is coöperatief en lijkt nog altijd meest gebruikelijk. Dat is het goede nieuws. Het slechte nieuws is dat een kapitalistische invulling van het begrip ‘coöperatie’ domineert waardoor, zoals reeds aangestipt, iemands zekerheid veelal ten koste gaat van die van iemand anders. Dagelijks blijken mensen prima in staat elkaar zekerheid te bieden, zoals Rutger Bregman terecht benadrukt in ‘De meeste mensen deugen’ (2019). Maar net zo dagelijks wordt ditzelfde menselijke vermogen gedwarsboomd en tevens (hoe paradoxaal het ook lijkt) juist geëxploiteerd door de huidige op geld gebaseerde ruileconomie. Deze dwingt actoren, ofwel in de rol van betaalde producent ofwel van betalende consument, tot handelingen waarbij zij incidenteel bondgenoten maar structureel concurrenten zijn. Gevolg is dat actoren afleren voor anderen iets te doen of laten uit onbaatzuchtigheid en aanleren een dergelijk altruïsme hoogstens te reserveren voor een strikt besloten kring van naasten. Dit in schril contrast met een invulling van ‘coöperatie’ waarbij een ander tot geen enkel ruilgedag wordt gedwongen en mag zijn zoals hij/zij/het verkiest te zijn, ook zonder zelfs maar iets ruilbaars te bezitten.

            Een kudde die trouw is aan democratische beginselen als rationaliteit en geweldloosheid sluit niets en niemand uit en hecht waarde aan zowel overeenkomsten als verschillen. Dit inspireert tot diverse vormen van coöperatie die zeer structureel en constructief zijn, tenminste wanneer macht niet slechts wordt verplaatst maar wordt genivelleerd. Dus niet wanneer actoren slechts ruilen of geven zodat iets enkel verandert van eigenaar. Wel wanneer actoren delen zodat iets enkel wisselt van bruiklener. De verbetering van onze democratie vereist daarom allereerst de vervanging van de huidige ruileconomie door een deeleconomie.

            In een deeleconomie zijn ruilmiddelen geheel overbodig. En zelfs schadelijk: binnen elke economie zet bezit aan tot een preoccupatie met een particulier belang en het, desnoods gewelddadig, verdedigen daarvan. De toekomst van een democratische kudde ligt daarom niet in machtsconcentratie maar in machtsspreiding. Het eerste scheidt mensen, het tweede bindt hen. Precies daarom draagt machtsspreiding zo sterk bij aan coöperatie binnen én buiten de eigen kudde. En daarom aan zekerheid voor iedereen. Waaronder beslist ook niet-menselijke levens-vormen, wat onder anderen Eva von Redecker beoogt in ‘Revolutie voor het leven’ (2025).

            Dat Dijkhoff voorstelt het links/rechts-onderscheid te vervangen door het onderscheid democratisch/anti-democratisch betekent een erkenning van het grote belang van democratie (NRC 17-06-25). Tegelijk is het een tamelijk leeg gebaar omdat het geen recht doet aan de meest essentiële kwestie in deze, de verdeling van macht. Het zou passender zijn om het hele, dus parlementaire én buitenparlementaire, krachtenveld te onderscheiden in krachten die bijdragen aan machtsconcentratie tegenover krachten die bijdragen aan machtsspreiding.

            Technocratie, autocratie en kapitalisme behoren onmiskenbaar tot de eerste categorie. Maar of democratie behoort tot de tweede categorie is nog geen uitgemaakte zaak. Dat hangt immers af van hoe een democratie haar democratische potentie gebruikt. Het is zelfs mogelijk dat een democratie uitmondt in een dictator of een dictatuur van de meerderheid. Signalen die daarop wijzen, zien we dagelijks om ons heen. Niet altijd zo opvallend als politici van het type Trump. Er zijn ook subtielere signalen. Zoals vele politieke partijen die, uit gebrek aan een langetermijnvisie of angst voor electoraal verlies, opereren als een soort belangengroep, enkel geïnteresseerd in meer macht voor zichzelf en de eigen achterban. Het transformeert een kudde tot een arena waarin strijd om particuliere machtsvermeerdering voorrang krijgt boven een gezamenlijke inspanning tot machtsverdeling.

            Toch is dat niet uitsluitend aan politici, partijen en kiezers te wijten. De manier waarop politieke besluitvorming doorgaans is georganiseerd, werkt zacht gezegd niet erg mee. De moderne natiestaat als soevereine bestuursvorm voor relatief grote geografische gebieden vergt een extreem strakke, centralistische, hiërarchische en logge structuur van subgebieden met een zeer indirecte, dus weinig representatieve, democratische besluitvorming. Zoiets stimuleert niet tot een gevoel van medezeggenschap, de vorming van gemeenschappelijke waarden en het delen van macht, of hooguit in nationalistische zin. Wel bevordert het een zeer brede maar bont geschakeerde onvrede over de democratie die veel dieper gaat dan teleurstellingen over bijvoorbeeld een kabinetsbesluit. Inmiddels wenden velen zich gefrustreerd af van ‘Den Haag’ en al helemaal van ‘Brussel’. De huidige kuddes blijken mede vanwege hun omvang de democratische beloften niet te kunnen inlossen. En evenmin te kunnen voorzien in voldoende zekerheid voor al hun kuddeleden.

            Wel zien we de laatste tijd een opvallend sterke opkomst van enkele hoopgevende tegen-krachten. Eén zo’n tegenkracht bestaat uit allerlei initiatieven van mensen die vaak succesvol in het klein proberen te realiseren wat in het groot niet of nauwelijks lukt. Deze ‘commons’, zoals ze dikwijls worden genoemd, bestaan uit kleinschalige woon- en/of werkgemeenschappen van mensen die (bijvoorbeeld met betrekking tot voedselproductie) streven naar gezamenlijke besluit-vorming, gedeeld eigendom, zelfvoorziening en duurzaamheid. Steeds meer commons zijn ver-enigd in een onderling samenwerkingsverband zoals Commons Network.

            Een tweede tegenkracht bestaat uit een internationale beweging die zich keert tegen de onlosmakelijk met kapitalisme verweven economische groeidwang. Deze ontgroei-beweging baseert zich onder meer op de inzichten van economisch antropoloog Jason Hickel. Wat hij bepleit is niet een totale ontgroei van de economie, wel wat men ‘selectieve ontgroei’ zou kunnen noemen: een vermindering van de totale groei door een groeistop voor destructieve sectoren en groeibevor-dering voor constructieve sectoren (NRC, 03-10-24).

            En een derde tegenkracht bestaat uit initiatieven als Stichting BD Grondbeheer die ten behoeve van natuurvriendelijke landbouw grond aankoopt en juridisch onttrekt aan de mogelijkheid tot doorverkoop. Deze grond is haar ruilwaarde kwijt maar heeft voor de gebruikers wel nog ge-bruikswaarde.

            Maar ondanks het grote belang van deze tegenkrachten voor het verbeteren van de democratie, blijven ze afhankelijk van wat de democratie nou net het allermeest bedreigt: geld. De meeste, zo niet alle, Nederlandse commons gebruiken een intern en/of extern ruilsysteem geba-seerd op geld of een soort geld. Daarnaast vraagt de bevordering van constructieve sectoren, evenals de aankoop van grond, nog steeds om massale geldinvesteringen. Deze afhankelijkheid bestendigt slechts de ruileconomie, met alle risico’s van dien. Dit zal pas verdwijnen als geld verdwijnt.

            En dat kan! Namelijk door de drie tegenkrachten te bundelen, grofweg als volgt. Een stuk grond met goede mogelijkheden tot zelfvoorziening wordt aan een bepaalde common in bruikleen gegeven. Een juridisch verbod op doorverkoop en het ontbreken van een betalingsplicht voorkomen dat de grond nog financiële waarde heeft. Het betekent dat de grond is onteigend en dat het ooit ervoor betaalde geld als het ware in de grond is weggesijpeld. Tevens vormt de grond niet langer een reden (lees: schuld) om geld te genereren. Verder gebeurt de productie en consumptie door de common-leden democratisch en uitsluitend op basis van delen, zonder enig ruilmiddel of vereiste tegenprestatie. Met name het ontbreken van geld leidt, samen met het streven naar zelfvoorziening, tot een hoge mate van samenwerking, inventiviteit en zelfbeschikking. Indien zelfvoorziening niet volledig lukt, roept de common de hulp in van andere commons of andere welwillenden. Ook weer louter op basis van delen en eveneens gericht op zoveel mogelijk zelfvoorziening door elke common.

            Dit hele proces van ‘geldloze groei’ begint weliswaar met grond waarvoor (meestal) geld is betaald maar maakt, naarmate meer commons meer zelfvoorzienend worden, geld steeds meer overbodig. Misschien zelfs ooit helemaal. In ieder geval is het een proces dat mensen, plus de macht die zij hebben, verspreidt over een groot aantal kleine, zowel intern als extern samenwerken-de kuddes. En zo voorziet geldloze groei in een koers die velen op weg helpt naar een wereld zonder onzekerheid en met democratie.

 

Wil je reageren? Ga naar: